Heeft vrijzinnigheid nog zin anno 2008?
Heeft vrijzinnigheid vandaag zin?
Het beantwoorden van de vraag stelt al direct een probleem, namelijk weten wat vrijzinnigen bedoelen met vrijzinnigheid, en of ze wel allemaal ongeveer dezelfde definitie hanteren.
Wie, wat ben ik, temidden van anderen?
Eerst en vooral wil ik benadrukken dat ik met vrijzinnigheid een vrijzinnig-humanistische levenshouding bedoel. En om de zaak eenvoudig te houden ga ik uit van de beknopte visie die we binnen Vrijzinnig Mechelen – maar ook, en zo breed mogelijk, daarbuiten – willen uitdragen als uitgangspunt voor een moderne vrijzinnigheid. De visie bevat overigens veel elementen die m.i. wel degelijk gemeenschappelijk zijn met de visie van andere vrijzinnigen, alleen liggen de klemtonen dikwijls anders, en wordt het verschillend verwoord. Jullie zullen ze daarom zeker in meer of mindere mate elders tegenkomen. Ik weid er wat over uit, omdat de verduidelijking al gedeeltelijk de ‘zin’ ondersteunt om vandaag vrijzinnig te zijn. Voor elk aspect solliciteer ik echter jullie ondersteunende argumenten en kritische beschouwingen, om ze te wijzigen, ja zelfs te verwerpen en te vervangen door andere.
1. Zelfbeschikking: Ik geloof in de mens, zonder godheid. Ik twijfel en ben feilbaar.
Dit betekent dat ik uitga van de zelfbeschikking van het individu en van de soort. We zijn er niet om te leven vanwege en voor hogere, niet-menselijke machten. Dit houdt in dat we zelf onze samenleving (in de meest brede zin) maken en daarvan de uitgangspunten met de daaruit voortvloeiende leefregels bepalen. We leven samen om elkaar te respecteren en te plezieren, niét om via allerlei geboden hogere machten te dienen. In dit streven maken we onvermijdelijk ook fouten.
2. Samenwerken: Ik sta voor eenheid in verscheidenheid.
Wij leven in een globaliserende samenleving, waarin communicatie met anderen op elke plaats en op elk moment mogelijk is, en ook gebeurt. Hierdoor worden we ons meer en meer bewust hoe divers we wel zijn in onze manieren van leven. Sommige aspecten daarvan vinden we boeiend, sommige interessant voor de eigen leefwijze, en sommige storen ons. Nochtans is die diversiteit de rijkdom van de menselijke soort, en vormt ze de voedingsbodem waarop we de vooruitgang van onze samenleving moeten bouwen.
3. Redelijkheid: Ik ben redelijk en open-minded. Ik denk rationeel en kritisch, maar vanuit het hart.
Dit zijn traditonele vrijzinnig-humanistische eigenschappen, maar ze hebben niets aan waarde ingeboet. Ze zijn de noodzakelijke ingrediënten om vorm te geven aan onze zelfbeschikking.
4. Open geest: Ik kan omgaan met verandering. Ik verkondig mijn weloverwogen mening en luister.
Openheid moet in twee richtingen gaan. Openheid moet er zijn in dialoog. Je moet bereid zijn te luisteren naar anderen en daarover redelijk nadenken – rationeel en kritisch, maar met een hart. Je moet eveneens voor je eigen mening en levenswijze uitkomen, op klare en duidelijke wijze. Daar komt nog bij dat in onze sterk geïnformatiseerde en technologische maatschappij de dingen voortdurend veranderen. Nieuwe manieren van informeren, communiceren, werken, samenwerken, en nieuwe manieren om ons leven te beleven: daar moet je voor openstaan. Én nadenken over de gevolgen die dit allemaal kan hebben voor cultuur en gewoonten, voor omgang met de medemens.
5. Kansen, eerder dan rechten: Ik benader de wereld op inclusieve, d.w.z. alomvattende wijze. Wat voor mij geldt, geldt voor ieder ander mens.
Dit laatste is in positieve zin bedoeld. Ik ben absoluut geen man van ‘oog om oog, tand om tand’. Positief dus, met oog voor de implicaties voor anderen. De huidige samenleving is enerzijds zeer complex, maar anderzijds hebben we via technologie en wetenschappelijk onderzoek meer en beter inzicht gekregen in de samenhang der dingen. Voor mij als vrijzinnige is een oplossing die elders in de wereld een probleem creëert geen oplossing. Het vrijwaren van de toekomst voor onszelf krijgt pas zin indien we dat zo realiseren dat ook de toekomst van anderen wordt gevrijwaard. Hierbij dienen niet alleen theoretische rechten worden vastgelegd, maar moeten reële kansen worden aangeboden om die rechten te concretiseren.
Tot zover de insteek naar een omschrijving van vrijzinnig-humanisme.
Waarom sta ik voor die menselijke waarden en eigenschappen? Waarom moet het kader dat ze samen vormen ook effectief worden aangeboden aan anderen? Ik bied jullie enkele redenen aan. Aan jullie om te laten weten of ik de bal geheel of gedeeltelijk mis sla.
Laat me beginnen met te stellen dat ‘zingeving’ en ‘zinbeleving’ in de lift zitten. Alle religies, met onze eigenste aartsbisschop voorop, stellen luidop via alle mogelijke media dat de nood aan religieuze beleving toeneemt. Dat klopt. Hiervoor geef ik alvast drie redenen in de vorm van drie stellingen (in cursief gedrukt). Aan jullie om er andere te geven. En om de mijne kritisch te analyseren.
Stelling 1: De moderne wetenschap biedt geen duidelijk houvast meer voor de mens in zijn complexe, snel veranderende wereld.
Wetenschap modelleert, maakt een benaderd model van een stukje werkelijkheid of van een ‘feit’. Hierdoor kan een ‘feit’ verschillende interpretaties hebben. Wetenschappers opperen verschillende mogelijke antwoorden op sociale, economische, en fysische problemen, en zeker op morele of politieke kwesties. Wetenschap is intrinsiek onzeker. De modellering houdt immers een benadering in van de werkelijkheid, en dus een marge van onzekerheid. Dit veroorzaakt twijfel bij de mens die op die wetenschap wil vertrouwen. Op zoek naar zingeving wil de mens een duidelijk en een zo robuust mogelijk houvast.
Stelling 2: Het individu heeft het, onder meer door de enorme toevloed van informatie, moeilijk om zich een sluitend wereldbeeld te vormen.
Elk idee rond gedrag en rond leefregels wordt – dikwijls in schijn – tegengesproken door een of ander nieuwsfeit ergens in de wereld dat niet strookt met het eigen kader. Nieuwe toestanden, nieuwe problemen duiken op waar oudere generaties geen enkele ervaring mee hebben, waardoor zij geen sluitend referentiekader meer kunnen aanreiken aan de jongere generaties. Ik vermeld slechts één voorbeeld: goed en kwaad in de reële en in de virtuele wereld hebben voor jongeren niet noodzakelijk dezelfde betekenis.
Rechten en plichten verschillen naargelang de culturele achtergrond, maar vooral naargelang de actuele ontwikkelingsmogelijkheden. Door dwang verstoken blijven van kansen – zoals kans op degelijk werk, kans op degelijk onderwijs (denk bijvoorbeeld aan de honderdduizenden vluchtelingen in kampen over de hele wereld) – leidt voor de verstokene tot een ander beeld van “medeleven”, “solidariteit”, “gelijkheid”, “levensvreugde”, dan het onze.
Stelling 3: Interculturaliteit is vandaag in onze maatschappij een gegeven, maar we kennen elkaar onvoldoende om daarmee een nieuwe maatschappij te bouwen, waarin de culturele verschillen voor verrijking zorgen.
Een vrijzinnige moet leren omgaan met onzekerheden, maar heeft evenzeer behoefte aan houvast zoals elk ander mens. Dit houvast moet “gebouwd” worden. Via het zoeken naar betrouwbare kennis, door te leren bewust te kiezen, via respect voor mijlpalen in het leven, en via leren begrijpen wat anderen willen en voelen.
Tenslotte voor mij nog een belangrijke reden waarom vrijzinnigheid vandaag zin heeft, opnieuw geformuleerd als een stelling:
Stelling: Vrijzinnig-humanisme biedt (en moet) een noodzakelijk alternatief (bieden) tegenover de beperkende geloofskaders van religieuze levensbeschouwingen.
Vrijzinnig-humanisme betekent los en ongebonden een mening kunnen vormen, maar ook anderen daartoe in staat stellen. Religieuze geloofskaders blijven hier in gebreke. Mieke Van Hecke’s visie op ingeperkte informatieverstrekking aan de leerlingen van het katholieke net moge als ‘school’-voorbeeld gelden van hoe het niet moet (Mieke Van Hecke is directeur-generaal van het katholiek onderwijs).
Geloofskaders van religieuze levensbeschouwingen leggen (al dan niet sterke) leefregels op aan de gelovigen, in veel gevallen behoorlijk universeel, en in veel gevallen behoorlijk zinnig in de tijd waarin ze voor het eerst gesteld werden. Maar de meeste geloofskaders dringen ook elementen op aan de rest van de maatschappij, in het bijzonder aan de niet-gelovigen, of houden vast aan een niet eigentijdse interpretatie waaraan het individu niet mag raken. Levensbeschouwingen moeten echter in dialoog opgebouwd worden, met respect voor elkaar. Ze moeten kunnen ‘beleefd’ en ‘geleefd’ worden zonder anderen daarbij in verdringing te brengen. En vooral, ze moeten mensen in staat stellen met elkaar te leven over deze kaders heen.
De vrijzinnig-humanistische levensbeschouwing biedt die mogelijkheid ten volle.
Naar Lezersreacties hierop.